DE SS IN NEDERLAND EN HAAR IDEOLOGIE

Leven voor de dood
De ideologie van de SS

- N. in 't Veld, Bericht van de Tweede Wereldoorlog,
Amsterdam 1970-1975 -

Miljoenen werkelijke of vermeende tegenstanders dreef de ‘zwarte orde’ met de SS-runen op de kraag en de doodskop op de pet de dood in; honderdduizenden van die orde zelf lieten het leven. Van alle machtstroepen in Hitlers Rijk waren de SS-mannen het moorddadigst, gehoorzaamden ze het meest blindelings de gruwelijkste bevelen. Van alle militaire formaties stelde de Waffen-SS mannen hun leven met de grootste risico’s in de waagschaal. Welke gedachte dreef hen?

Dat was niet altijd, of niet helemaal, de veelheid van warrige ideeën, fantastenrijen en hersenschimmen, die samen de ideologie van hun leider Himmler vormden. De NSDAP heette een elite uit het Duitse volk te zijn, de Schutzstaffeln daaruit weer een elite, in het kwadraat dus, en bovendien streng geselecteerd op basis van het ras; zij waren de garantie voor de veiligheid van de Führer en van de zuiverheid van de nazi-leer. Deze piramidale beschouwing deelde Himmler met Hitler. Uit het feit dat de SS garant stond voor des Führer's veiligheid leidde Himmler af, dat zij dan ook garant moest staan voor de veiligheid van de nationaal-socialistische staat, en dus tevens de politie moest omvatten. Consequent streefde hij naar versmelting van SS en politie en tot op zekere hoogte bereikte hij dat doel ook. Dit appendix liet Hitler toe. De getreue Heinrich als politieminister kwam hem goed van pas, in meer opzichten. Uit het rasprincipe leidde Himmler voorts af dat het Duitse Rijk zicht tot een Groot-Germaans Rijk moest ontwikkelen en dat de SS daarbij de drijfkracht moest zijn. Die gedachte ontwikkelde hij speciaal, toen in 1940 landen met een Germaanse bevolking als Noorwegen en Nederland waren bezet, en hij streefde ze hoogst serieus na. Daarover haalde Hitler, hevig Duits als de voormalige Oostenrijker zich voelde, en de bezette Germaanse landen eigenlijk alleen als wingewesten beschouwend, de schouders op. Eigenlijk deden de meeste Duitse SS’ers dat ook. De rest van Himmlers denkbeelden was meestal te bizar, te irreëel om hen zelfs maar te bereiken. De officiële SS-ideologie leert men het beste kennen uit de vormingsbladen van de SS; de ‘SS-Leithefte’ en het weekblad van de SS, ‘Das Schwarze Korps’. Het valt op dat van een aparte SS-ideologie, duidelijk verschillend van die van de nazi-ideologie in het algemeen, eigenlijk geen sprake is: het agressieve, nationalisme, de rasgedachte en het pseudo-wetenschappelijk antisemitisme, Blut und boden, leidersprincipe en het streven naar een einheitliche Volksgemeinschaft, men vindt het allemaal ook in de NSDAP terug. Hoe kan het anders, waar het nationaal-socialisme in de kern volledig irrationeel was, een pseudosysteem van verwoorde gevoelens?

Alleen in de wijze waarop de SS de leer hanteerde, lagen de accenten anders. De vorming van een pseudo-militaire elite lag in het nazi-dom besloten en de ideologie was hier dan ook tot de meest extreme vorm ontwikkeld. Het zwaartepunt lag geheel op het ras, het voorvaderlijke bloed. De romantiserende hang naar het verleden vloeide samen met de afkeer van alle industriële moderniteit, met een hang naar het agrarische. Het ideaal was de SS-hand en het geweer over de schouder.

Dat hing samen met het tweede zwaartepunt in de SS-variant van de nazi-ideologie: de strijd. ‘Der Krieg ist also das unabänderliche Gesetz des ganzen Lebens, die Voraussetzung fűr die natűrliche Auslese, des Stärkeren und zugleich der Vorgang der Beseitigung des Schwächeren’, had Hitler gezegd. Voor de SS, de soldatische Orden, was dit brute sociaal-darwinisme richtsnoer van handelen en levensstijl. Strijd was een Lebensgesetz, strijder zijn levensvervulling. Politieke en militaire strijd vloeiden daarbij ineen. ‘In de Waffen-SS zum erstenmal ist die unlősbare Vereinigung geschaffen, in der Weise, dass Idee und Schwert zusammengehőren…… Der Entschluss, zum soldatischen Korps des Fűhrers zu stossen, is wiederum nichts anderes als der freie Wille zur Fortsetzung des damaligen politischen Kampfes auf einer anderen Ebene’, formuleerde een SS-leifheft het zeer treffend.

Het denkbeeld van de door zijn ras hoogwaardige noordse mens en het motief van de voortdurende strijd om het bestaan van mensen en rassen ontmoeten elkaar in het beeld van de Germaanse held, onophoudelijk strijdend tegen joden, bolsjewieken en andere Untermenschen, een Wagneriaans beeld, tot en met de Gőtterdämmerung – die dan ook niet uitbleef. Dat bepaalde termen van Wagner en Nietsche juist bij de SS zo aansloegen, is niet toevallig: in wezen immers was de SS-ideologie de consequente vorm van een nihilistisch vitalisme. ‘Over de Nationaal-socialistische leer is nog geen boek geschreven en dat zal ook niet gebeuren’, zei Feldmeyer al voor de oorlog. ‘Wij bekennen ons aan een verstarrende leer….’ Het verschil tussen SS en partij lag dan ook niet zozeer in ideologische theorieën (of het moest de kwestie van het Groot-Germaanse Rijk zijn, waarvoor, niet toevallig, behalve Himmler eigenlijk alleen de niet-Duitse SS-leden warmliepen), alswel in de stijl. De SS-man was de vitalistische Kämpfer, voor wie de strijd het leven is de dood. Dat de Waffen-SS’er geen soldaat, maar een krijger was, werd voor het eerst door een Wehrmachtgeneraal opgemerkt. Met ontzetting zag de Wehrmacht ook hoe de Waffen-SS enerzijds oorlogsmisdaden beging, anderzijds zichzelf zonder scrupules massaal in het vijandelijke vuur wierp. Want hoezeer de Waffen-SS in de loop van de oorlog ook naar de Wehrmacht toe groeide, hoezeer de SS-generaals Himmlers ideeën ook met toenemende spot of onverschilligheid ontvingen, een werkelijk Wehrmacht-onderdeel werd zij niet. De Waffen-SS, bleef, zoals de Amerikaanse historicus Stein ook concludeerde, een eigen, voor de SS typerende stijl behouden, die samengevat kan worden in het maxime, die de aspirant-officier van de Waffen-SS op de Junkerschule leerde als hoogste gebod: ‘den Tod zu geben und den Tod zu empfangen’.

 

De SS en het Germaanse rijk

- Uit: De SS en Nederland, Dr. N. in 't Veld, Den Haag 1976 -

De Nederlandse aanhang van de SS zag in de organisatie het dynamisch alternatief voor de wat staatse NSDAP, en eerst recht voor de zéér staatse, burgerlijke NSB. De SS, meenden de aanhangers hier te lande, kon dank zij haar moderne rasbeginsel de grote Germaanse ‘ruimte’ voor de Nederlanders ontsluiten en hun een levensvatbaar ideaal voor ogen houden in tegenstelling tot het bekrompen nationalisme van de sleetse, ridicule, politiek impotente NSB. Verderop in dit werk zullen wij nog genoegzaam zien, hoe de Nederlandse SS-enthousiast voor dit ideaal zich in de ogen van Duitse meesters ‘weltanschaulich und politisch’ als volmaakt betrouwbaar wilde legitimeren: wij zien dan, om een willekeurige greep te doen, een Gronings hoogleraar streven naar vernietiging van ‘Holland’, en driedeling van Nederland teneinde de brokstukken het Germaanse Rijk te kunnen binnenschuiven; wij zien ook de leider van de Nederlandse SS tenslotte komen tot een openlijk verkondigde ontkenning van het bestaan van een Nederlands volk – maar ook van het Duitse volk.

Daar wrong nu juist de schoen. Wanneer men consequent raciaal-dynamisch de zaken doordacht, viel er heel veel te zeggen voor de these, dat Duitsland net zo’n ‘toevallige’ staat was als Nederland (meer nog misschien) en dat de notie van een Duits volk óók irrelevant was, omdat het dragende en verbindende element in de historische ontwikkeling en in de politieke toekomst het ras was. Dit soort gedachten kwam in de hoofden van Himmler en zijn Duitse ondergeschikten geen moment op. Onoprecht was hij in zijn streven naar een groot-Germaans rijk niet, groot-Duits annexionisme was hij als een onhaalbare zaak gaan beschouwen, maar in zijn hart bleef hij Nederlanders en Vlamingen zien als Duits-getinte Germanen, toch meer Duits van wezen dan Noren of Denen.

'Ich persönlich bin der Auffassung, dass, theoretisch gesehen, alle Niederländer Volks-deutsche sind', schreef Rauter in september 1942 aan Himmler, en er is geen enkele reden om aan te nemen, dat Himmler dit gevoelen niet deelde, integendeel. Afgezien hiervan trouwens: Himmler zag zijn Germaans rijk als een hogere trap in de historische ontwikkeling dan het Duitse rijk, maar, hoewel voldoende dialectisch geschoold, absoluut niet als een ontkenning daarvan.

Het groot-Germaanse rijk zou een ‘Germanisches Reich deutscher Nation’ worden, de rijkstaal zou natuurlijk Duits zijn, hetgeen de landstalen helemaal niet uitsloot, en de rijksvlag kon toch alleen de hakenkruisvlag zijn. Zo dacht Himmler er al in 1940 over, en zo zei hij het ook in 1943 tegen Mussert. In dit Germaanse geheel zouden de verschillende volkeren hun plaats krijgen naar gelang hun prestaties. Gelijkberechtiging, geen abstracte gelijkmakerij als bij bolsjewieken en liberalen gebruikelijk. Natuurlijk zou het Duitse volk met zijn 90 miljoen een zeer overheersende plaats innemen en de ‘Fuhrungsanspruch’ moeten hebben en houden, dat was logisch. Schaalvergroting van het Duitse rijk, zeiden wij reeds. En hoezeer in Himmlers gedachten de begrippen Duits en Germaans in elkaar overvloeiden (in tegenstelling tot zijn Nederlandse of Noorse, SS-mannen!), hoezeer ook bij hem ideologie en machtsstreven met elkaar verstrengeld waren, blijkt uit de rede, die hij op 14 oktober 1943 hield te Bad Schachen voor hoge politiefunctionarissen, een exclusief Duits gehoor, dat hem vertrouwd was:

‘Fűr uns bedeutet das Ende dieses Krieges den freien Weg nach dem Osten, die Schaffung des Germanischen Reiches und auf diese oder jene Art – wie im Einzelnen, kőnnen wir noch nicht sagen – das Hereinholen von 30 Millionen Menschen unseres Blutes, so dass wir noch zu unseren lebzeiten ein Volk von 120 Millionen Germanen werden. Das bedeutet, dass wir die einzige und bestimmende Macht Europas sind’. Welke andere klank had het woordje ‘wir’ hier dan die van zéér Duitse Germanen? Welke andere betekenis had hier ‘Europa’ – een begrip, dat de Duitsers naarmate de oorlog slechter voor hen verliep, steeds meer in hun propaganda gingen invlechten – dan van een Raum, waarin het aldus vergrote Duitse rijk de leidende Ordnungsmacht zou zijn, om het in nazi-eufemismen uit te drukken?

Dan nog, dat Germaanse besef was geen levende kracht in het Duitse volk. Al gebruikte Hitler het woord ‘Germaans’ enige malen als doorzichtige sluier voor ongeremd machtsstreven, enige betekenis kreeg het daardoor niet voor hem. Stellig was Himmler, die altijd al tot wanhoop van ondergeschikten en spot van rivalen de nationaal-socialistische leer zeer serieus nam, waarachtiger in het prediken van het Germaanse ideaal; vermoedelijk ook als hij beweerde dat de taak om het Duitse volk in deze zin op te voeden zijn verantwoordelijkheid was, maar wat hij hierover zei kon alleen maar het feit bevestigen, dat onder het Duitse volk het Germaanse besef nagenoeg niet leefde. Evenmin als onder de Duitse SS trouwens. Het is ondertussen mogelijk, zelfs waarschijnlijk, dat de Duitsers in die eenheden van de Waffen-SS, waarin betrekkelijk grote groepen Noren, Denen, Nederlanders enz. opgenomen waren, door een mengsel van propaganda en gezamenlijk Front-erlebnis iets van dat besef gekregen hebben, maar men zal in het hoofdstuk over de Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS ook weer zien, hoe uiterst betrekkelijk dat gevoel van Germaanse saamhorigheid was. De mogelijkheid van het vormen van grotere verbanden, van federatie-vorming, van opgaan in een groter geheel, moet uit een aantal brede lagen van de betrokken volkeren levend gevoel voor de noodzaak ervan ontstaan. Terecht merkt Van Etten op, dat een dergelijk gevoel zowel bij Duitsers als bij de Germaanse volkeren ontbrak. ‘Voor het besef van de Duitsers was niet het Germaanse rijk de inzet van bloedig oorlogsspel. Die inzet was de consolidering van Hitler’s schepping, het Groot-Duitse rijk en deszelfs machtsontplooiing’. Niet het vage, groot-Germaanse, ‘levende’ rijk van de toekomst, dat niet tot een staat mocht ‘verstarren’: gedeeltelijk was dat misschien de inzet voor Himmler, voor Riedweg, een beetje voor Rauter, voor het kleine groepje Nederlandse SS-mannen, en ook in dat milieu verre van algemeen; gezien de hoogst abstracte aard van een en ander niet onbegrijpelijk. Het is veelzeggend, dat zelfs de betrokken Duitsers, die na de oorlog de dood vonden, zoals Seyss-Inquart en Rauter met hun laatste gedachten alleen bij Duitsland verbleven. Zij, die bleven leven, spraken slechts over Europa en beweerden, dat zij daar altijd over gesproken hadden. Geen van hen hield vast aan het groot-Germaanse rijk als politiek ideaal. Het leek, alsof dat ideaal nimmer had bestaan.

Moet dan al die troebele nonsens over Rijk en ras nu au sérieux worden genomen? Stellig wel, voor zover die gedachten door de SS tot basis van een politiek werden gemaakt. Het feit, dat in de geschiedenis van de mensheid de stuwende ideologieën voornamelijk uit onhoudbare nonsens bestaan, heeft nimmer iets afgedaan aan het fanatisme, waarmee de aanhangers de werkelijkheid naar hun waandenkbeelden hebben getracht om te vormen. De verschillende interpretaties van de gezamenlijk beleden onzin hebben daarbij hun eigen belang en hun eigen geschiedvormende kracht. Te zeggen, dat die opvattingen slechts loze leuzen zijn, die de ware strategische, economische, territoriale of persoonlijke aspecten van een strijd om de macht bedekken, is al te simpel.

Voor de niet-nazi lijken het uiteenvloeien tussen Musserts Germaanse statenbond, het groot-Duits rijk van Schmidt en Himmlers Groot-Germaans rijk ongetwijfeld even gering als de verschillen tussen de opvattingen van Luther, Zwingli en Rome over het Avondmaal voor de Japanner van de zestiende eeuw. Het zou echter beslist onjuist zijn de denkbeelden, waar de religieuze onenigheden van die eeuw werden uitgedrukt slechts als frasen te zien, waarin de katholieke of de protestantse voormannen zelf niet geloofden en waarmee zij slechts machtspolitieke motieven verhulden. Het is een algemeen menselijke neiging eigenbelang en eigen machtspositie te identificeren met een ideaal. Men mag zelfs zeggen, dat de strijd voor bepaalde denkbeelden de noodzaak van machtsuitoefening met zich meebrengt. Het denkbeeld, zegt Djilas, is de kiem van de macht, het denkbeeld stuwt tot de daad. Of de betreffende ideeën voor de buitenstaander onzinnig, moreel verwerpelijk of irrelevant zijn, is daarbij van geen belang. En wanneer de nazi’s (Nederlandse en Duitse) tegenover de buitenwereld, het onderlinge verschil in hun ideologische opvattingen aanduidden als ‘onbelangrijke nuances’ hadden zij zuiver ideologisch gezien stellig gelijk, meer nog dan zij zelf beweerden. Maar ten eerste waren hun uitlatingen hoogst onwaarschijnlijk. Zelf achtten zij hun ideologische geschillen wel degelijk van wezenlijk belang. En dat waren die ook, allereerst al in het perspectief van een door Duitsland gewonnen oorlog, waarin de betrokkenen nu eenmaal de zaken lange tijd zagen. Maar tevens zijn die geschillen van belang als historische krachten, die in hoge mate van invloed waren op het politieke denken en handelen van de Duitse bezetter in Nederland.

Man en Sibbe

- H. Himmler, 1941 -

Onze vierde richtlijn en deugd is de gehoorzaamheid; een gehoorzaamheid die onvoorwaardelijk voortspruit uit de hoogste mate van vrijwilligheid, uit dienstbaarheid aan onze wereldbeschouwing: die bereid is ieder, maar dan ook ieder offer te brengen van trots, van uiterste eer, van alles wat ons persoonlijk lief is en waardevol; een gehoorzaamheid die nimmer aarzelt, maar onvoorwaardelijk elk bevel opvolgt dat afkomstig is van de Fűhrer of rechtmatig door een meerdere wordt gegeven: een gehoorzaamheid die ook zwijgt in tijden van politieke strijd, als de eigen overtuiging meent in opstand te moeten komen; die tegenover de vijand (….) geen vinger roert, als dat verboden is, en die onvoorwaardelijk gehoorzaamt en ten aanval gaat (…) In overeenstemming met deze richtlijnen en deugden hebben wij onszelf wetten gesteld, het leven binnen onze gemeenschap op een bepaalde manier ingericht en de weg uitgestippeld naar een verre toekomst. Als eerste wet werd in 1931 het SS-bevel uitgevaardigd dat iedere SS-man, verplicht toestemming te vragen voor huwelijk en verloving. Uit de erkenning van de betekenis van het bloed hebben wij de consequentie getrokken. Ons is duidelijk geworden dat het onzinnig zou zijn te proberen raszuivere mannen bijeen te brengen zonder aan de sibbe te denken. Wij wilden en willen niet de fout maken van de soldaten- en mannenbonden uit het verleden die eeuwenlang bleven bestaan, maar toen in het niets verdwenen, omdat het de sibbe ontbrak aan bloed en tucht en traditie; wij weten uit diepste en innerlijke overtuiging dat een gemeenschap slechts dan in staat zal zijn de weg naar de toekomst te gaan, als ze leeft in eerbied voor de voorvaderen uit het verste en schemerigste verleden en overtuigd van de eeuwige herkomst van haar volk. Wij weten dat een ras en een volk pas dan het eeuwige leven hebben, als de erkenning van het bloed aanvaard wordt als een verplichting, als een heilige erfenis die in een raszuivere sibbe verder kan worden doorgegeven. Wij zijn doordrongen van de overtuiging dat alleen een generatie die gevat ligt tussen voorvaderen en nageslacht, een juist gevoel kan hebben voor de omvang van haar opgave en haar verplichtingen en voor de nietigheid van haar eigen en vergankelijke betekenis (…)

Ieder van ons weet dat hij niet alleen staat, maar dat deze ongehoorde kracht van tweehonderdduizend mensen die door hun eed innig met elkaar zijn verbonden, hem onmetelijke kracht verleent, even zo goed als hij weet dat als vertegenwoordiger van dit zwarte korps deze, zijn gemeenschap te eren heeft door op zijn plaats de beste prestatie te leveren. Zo staan wij dan aangetreden en gaan wij de weg naar een verre toekomst, als een nationaal-socialistisch, militaire orde (…)

Wij wensen en wij geloven en wij willen niet alleen nakomelingen zijn (…), maar bovendien de stamvaders van latere, voor het eeuwige leven van het Duitse-Germaanse volk noodzakelijk geslachten.



Het zout der natie

- N. in 't Veld, Bericht van de Tweede Wereldoorlog, Amsterdam 1970-1975 -

Meer dan twintigduizend Nederlanders vochten voor de vijand in het veldgrijze SS-uniform. Maar hoogstens vierduizend van hen mochten zich werkelijk rekenen tot de politieke Schutzstaffeln, de echte SS-orde. Het merkwaardige was dat die politieke Allgemeine SS in Duitsland tijdens de tweede Wereldoorlog bijna geheel opging in de Wehrmacht of de Waffen-SS, maar juist toen een rol ging spelen in de bezette ‘Germaanse’ landen: Noorwegen, Denemarken, Nederland en Vlaanderen. Nog merkwaardiger misschien dat in Nederland dit aanhangsel van de politieke SS in zekere zin op een particulier initiatief berustte.

Al jaren voor de oorlog had een Gronings student, Henk Feldmeyer, besloten zijn studie eraan te geven en zich geheel in te zetten voor het nationaal-socialisme. Voor hem was dat een geloof, een expressie van levensdrift en jeugdig elan – met het gevolg dat zijn stijl wat begon af te wijken van die van de oudere, nogal burgerlijke NSB-leiders. Toch, ondanks een zekere verwijdering stemden zij onmiddellijk toe, toen Feldmeyer – of misschien wel zijn protector uit die tijd, de felle, radicale nazi Rost van Tonningen – in 1939 voorstelde een ‘Mussertgarde’ op te richten. Met een zeker onbehagen zag het ‘Hoofdkwartier’, de NSB-leiding, hoe Feldmeyer bij de paar honderd jongelui van deze Mussertgarde een stijl trachtte te introduceren, die net niet die van hun was. De Duitse inval in mei 1940 verhinderde echter een verdere ontwikkeling en voorkwam een mogelijk conflict. Nadat Nederland gecapituleerd had, kwam Himmlers Hőhere SS- und Polizeifűhrer Hans Rauter zich installeren en begin juni kwam zijn chef zelf naar Den Haag om zich met Seyss-Inquart en Rost in een geheimzinnig gekonkel te storten, waar Mussert geheel buiten stond. Het uiteindelijke resultaat was een bittere pil, zowel voor Mussert met als zijn heimelijke reserves tegenover de Duitsers, als voor Rost, die zich als de vertrouwensman bij uitstek van Himmler beschouwde: de Mussertgarde werd niet heropgericht, de mannen grotendeels ondergebracht in een nieuwe organisatie, de ‘Nederlandse SS’. Ze werd aangevoerd door Feldmeyer en niet door Rost, die zich als de toekomstige SS-leider in Nederland had gezien.

Dit nieuwe korps was officieel een strijdformatie van de NSB, net zoals de WA. De leden droegen het zwarte uniform dat de Duitse Allgemeine SS voor de oorlog had gekregen, maar boven de doodskop op de pet, evenals op de linkermouw, droeg men hier de worfsangel, als teken van verbondenheid met de NSB. In werkelijkheid had Mussert vrijwel niets over de ‘Nederlandse SS’ te zeggen. De organisatie, ‘afdeling IX van het Hoofdkwartier der NSB’, was in feite een vijfde colonne in en tegen de partij, een belangrijk hulpinstrument van Himmler en Rauter in hun politieke touwtrekken met Mussert, die bleef hopen op het leiderschap van een national-socialistisch, maar van Duitsland zoveel mogelijk onafhankelijk Nederland. De vierduizend leden van de ‘Nederlandse SS’ waren – anders dan de meeste Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS – evenzovele overtuigde en openlijke propagandisten voor een Groot-Germaans Rijk, gebaseerd op het Noordse Ras, gewaarborgd door de ‘ras-reine’ orde van de SS. ‘Het één komt uit het andere voort. Wie niet weet wat ras is, kan niet begrijpen wat voor ons ‘ons Rijk’ betekent’, orakelde de vormingsleider van de Nederlandse-SS wat duister, maar niet inconsequent.

In alles probeerde Felmeyers keurkorps de vooroorlogse Duitse politieke SS te evenaren, zo niet te overtreffen. De selectie was in principe buitengewoon streng: de aspiranten moesten minsten 1.72 meter lang zijn, kerngezond natuurlijk, van onbesproken gedrag en – nog veel belangrijker – van zuiver Arische afstamming sinds 1800: officieren of ‘SS-leiders’, zoals zij genoemd werden, dienden de zuivere afstamming sinds 1750 te bewijzen. Een en ander bleek meestal erg moeilijk en tijdrovend. Voorlopig werd daarom genoegen genomen met vier Arische grootouders, en dat ‘voorlopig’ werd meestal definitief.

Volkomen onderschikking, en dat was het verschil met de NSB, aan de minste Duitse wens, blinde gehoorzaamheid aan de Fűhrer, de Reichsfűhrer SS en diens paladijnen was axiomatisch. En dat al in de eerste jaren, toen de ‘Nederlandse SS’ nog geen enkele formele band had met de Duitse SS. Die band werd pas geacht gesmeed te zijn op 17 mei 1942, toen Himmler speciaal naar Den Haag kwam om de eedsaflegging van de ‘Nederlandse SS’ op Hitler als ‘Germaans Fűhrer’ bij te wonen. De enige concessie aan Mussert was dat deze de eed mocht afnemen! Vanaf dat moment was de ‘Nederlandse SS’, zoals Himmler nadrukkelijk in zijn rede zei, met alle rechten en plichten van dien opgenomen in de SS als geheel. De ‘wetten’, die hij al meer dan een decennium lang aan zijn SS gegeven had, zouden nu ook voor de ‘Nederlandse SS’ gelden, onder andere het Heiratsbefehl waarbij de SS-man voor een huwelijk toestemming aan de Reichsfűhrer diende te vragen; of ze verleend werd, hing in de eerste plaats af van de rassische kwaliteiten van de bruid. Dat volkomen opgaan in de SS werd in november 1942 extra geaccentueerd door de naam van het korps te veranderen in ‘Germaanse SS in Nederland’.

De formele band met de NSB bleef gehandhaafd, maar niet ten voordele van deze partij. Ieder die niet aan de keuringsmaatstaven voldeed, kon zich wel als begunstigend lid van de ‘Germaanse SS’ laten inschrijven en vele NSB’ers die hoge posities in staat en partij bekleedden, deden dit ook in afwachting van Himmlers zege over Mussert. Deze begunstigende leden speelden in Nederland een veel belangrijker rol dan in Duitsland. Zo kon Feldmeyer en ‘reserve-vijfde colonne’ scheppen in plaats van de geüniformeerde leden, waarvan meer dan driekwart in de Waffen-SS terechtkwam.

Want deze mannen, die hun oorsprong zozeer verloochenden en zich vrijwillig tot blinde dienstbaarheid verlaagden werden voortdurend geprest de consequenties van de SS-levensbeschouwing te trekken en het zwarte uniform te verwisselen voor het feldgrau van de Waffen-SS. En zij deden het. Zij vormden de harde kern van de Nederlandse vrijwilligers in de SS-Division Wiking, die voor hen aantrekkelijker was dan het Nederlandse Vrijwilligerslegioen met zijn NSB-sfeer; zij waren de fanatieke elementen in de Landstorm Nederland, na de gevechten bij Arnhem omgevormd tot een SS-brigade. Uit zijn mannen in deze eenheid wilde Feldmeyer in het laatste halve jaar van de oorlog een apart bataljon samenstellen – het Nederlandse deel van de SS-garde die tot het laatst zou standhouden. Maar op een heldere dag in februari 1945 joeg een Brits jachtvliegtuig een regen van kogels door de voorman heen. Met hem werd eigenlijk heel de Nederlandse politieke SS begraven; zijn volgelingen bleven verstrooid tussen andere Nederlanders in Duitse dienst. En al voordat hun Fűhrer en Reichsfűhrer zelfmoord hadden gepleegd, waren zij, die het zout der natie hadden willen zijn, onder hun medecollaborateurs opgelost als zout in de zee.

GA TERUG NAAR VORIGE PAGINA