DE SS EN DE JODENVERVOLGING

Roem voor de SS

- C. Stuldreher, Bericht van de Tweede Wereldoorlog, Amsterdam 1970-1975 -

‘Dies ist ein niemals geschriebenes und niemals zu schreibendes Ruhmesblatt unserer Geschichte’. Die woorden richtte Heinrich Himmler op 14 oktober 1943 in Posen tot een aantal van zijn ondergeschikten. Aan deze onverhulde roem voor de SS liet hij voorafgaan: ‘Von euch werden die meisten wissen, was es heisst, wenn 100 Leiche beisammen liegen, wenn 500 da liegen oder wenn 1000 da liegen. Dies durchgemacht zu haben, und dabei – abgesehen von Ausnahmen menschlicher Schwäche – anständig geblieben zu sein, das hat uns stark gemacht.’ Een jaar later, in het zicht van de naderende nederlaag, liet hij de zijnen het anständig moorden staken en zo goed en zo kwaad als het ging de sporen van hun roem uitwissen. Auschwitz is niet het enige kamp in Oost-Europa geweest, waar Himmler op last van Hitler het Europese Jodendom liet vervolgen. Belzee, Chelmno, Majdanek, Sobibor en Treblinka waren even gruwelijke helleoorden. Tot op zekere hoogte onderscheidden ze zich in nog ongunstiger zin van Auschwitz, waarvoor gedeporteerden die arbeidsgeschikt waren, tenminste nog een geringe overlevingskans bestond. In Belzec en de andere kampen werden alle gevangenen bijna direct na aankomst afgemaakt, met uitzondering van de enkelen die in speciale commando’s gedwongen werden te helpen bij lijkenroof en lijkenberging. De transporten naar deze vernietigingskampen werden in Berlijn centraal geregeld door Amt IV B.4 van het Reichssicherheitshauptambt, waar Adolf Eichmann transportleider was. In de organisatie van de deportaties paste de oprichting van een groot aantal doorgangskampen, waarvoor men in de bewaard gebleven documenten verschillende benamingen tegenkomt: Judenlager, Judenauffanglager, Durchgangslager of Sammellager fűr Juden. In West- en Zuid-Europa werden ze de voorraadkamers voor de gasovens, zoals de getto’s dat waren in de Poolse gebieden die bij het Duitse Rijk waren ingelijfd en in het Generalgouvernement. De Sammellager stonden zonder uitzondering onder toezicht van de Befehlhaber der Sicherheitspolizei in de bezette gebieden.

Enkele kampen van deze categorie hebben tijdelijk als Vernichtungslager gefungeerd, onder andere het kamp Banjica in Belgrado. Het bestond uit kazernes en op het schietterrein Jacinci, dat bij dit kazernecomplex hoorde, zijn vele joodse mannen uit Belgrado en omgeving geëxecuteerd. Ook in Kroatië heeft een dergelijk kamp bestaan, het Lager Semlin, waar tussen november 1941 en zomer 1942 8000 joodse mannen, vrouwen en kinderen gevangen hebben gezeten. De mannen werden neergeschoten, de vrouwen en kinderen in vergassingauto’s om het leven gebracht. In de zomer van 1942 begonnen de Duitsers met de deportaties vanuit de Sammellager naar de vernietigingskampen. In België vertrokken de transporten vanuit de kazerne Dossin in Mechelen; het eerste ging op 4 augustus 1942 naar Auschwitz, het laatste vertrok op 31 juli 1944. Ook in de vesting Breendonck bij Antwerpen was een Judenlager gevestigd: de gevangenen uit dit kamp gingen meestal eerst naar Mechelen en werden van daaruit doorgezonden. Ook in Nederland was er een centraal punt voor de transporten naar Auschwitz; het kamp Westerbork. Op een uitzondering na (het transport van 15 november 1943, dat rechtstreeks naar Auschwitz ging) was Westerbork dan ook het tussenstation voor alle joden uit het Judendurchgangslager in Vught, dat in januari 1943 wegens ruimtegebrek in Westerbork in gebruik was genomen als aparte afdeling van het Konzentrationslager ’s-Hertogenbosch. De deportaties vanuit Westerbork begonnen op 15 juli 1942 en duurden voort tot september 1944. Daags na het eerste transport uit Westerbork vertrok er ook een trein uit het Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort: vooral in 1942 werden daar veel Nederlandse joden tijdelijk opgesloten, voor hun transport naar het vertrekpunt Westerbork.

In Luxemburg heeft van augustus 1941 tot eind september 1943 een deportatiecentrum bestaan in Fűnfbrunnen. Het eerste transport uit dit kamp vertrok op 19 oktober 1941 met als bestemming het getto Lódz. Latere transporten uit Fűnfbrunnen gingen naar Auschwitz en Theresienstadt. In bezet Frankrijk hebben vier deportatiecentra bestaan: het kamp Beaune-la-Rolande, het kamp Royallieu bij Compiègne en de kampen Drancy en Pithiviers. De eerste drie werden in het voorjaar en de zomer van 1941 in gebruik genomen; Pithiviers ging in mei 1942 open en werd eind september van dat jaar weer gesloten. Van dit laatste kamp uit werden vooral niet-Franse joden overgebracht naar Auschwitz. Wat Westerbork was voor de deportatie van Nederlandse joden, was voor hun Franse lotgenoten vooral Drancy. Het eerste transport uit dit kamp vertrok op 27 maart 1942 naar Auschwitz. Van de uit Frankrijk gedeporteerde joden vonden er in de vernietigingskampen 90.000 de dood.

Het aantal gedeporteerden uit Denemarken en Noorwegen is procentsgewijze veel kleiner geweest dan dat uit andere landen. In beide landen woonden voor de oorlog respectievelijk 5600 en 1300 joden; van hen zijn er in totaal ongeveer 1000 om het leven gebracht. Van augustus 1943 tot augustus 1944 heeft in Denemarken een kamp bestaan op het eiland Seeland bij Horserod. In de Polizeigefängnis Bredtveld in Lőrenzkog-Akershus en in het Judenauffanglager Berg bij Tönsberg, beide op 26 oktober 1942 in gebruik genomen, werden enige honderden joden opgesloten gehouden tot ze eind november 1942 per schip via Swineműnde naar Auschwitz werden gebracht.

Van de bijna 60.000 joden in Italië zijn er ruim 15.000 vermoord. Hun deportatie begon pas in de late herfst van 1943 vanuit de Sammellager Borbo San Dalmazzo, Bozen (Bolzano), Fossolo en Triëst.

Griekenland heeft 60.000 van zijn 75.000 joden verloren. De Duitsers hebben er twee Dűrchganslager opgericht, een in Saloniki en een te Athene. De transporten naar de vernietigingskampen vielen hier in twee perioden; de eerste duurde van begin februari tot 17 augustus 1943 en had Saloniki als vertrekpunt, de tweede viel tussen 2 april en 19 augustus 1944 vanuit Athene. Vermeld moet nog worden dat de Duitse bezetter, hoe gruwelijk het leven in de doorgangskampen ook was, vermeden heeft het vermoeden over het lot van de joden onnodig te versterken door veelvuldige executies. Dat paste ook in het systeem van de Endlösung. Alleen in de in het begin genoemde kampen in Joegoslavië en Kroatië traden de Duitsers brutaler op: juist zoals in Polen, Rusland en de Baltische landen konden zij er vrijer moorden dan in het westen en in een deel van Midden- en Zuid-Europa.

De dood is de gevangenen veel dichterbij geweest in een tweede categorie van kampen: de in aantal veel grotere groep van speciale Zwangsarbeitslager fűr Jűden. Er waren er 675 van en meer dan de helft (375) lag in het Generalgouvernement. In het Reichsgebiet en in de na september 1939 ingelijfde Poolse provincies bevonden zich ruim 225 van deze kampen, waarvan bijna de helft gelegen was in het industriegebied Silizië, namen als Blechhammer, Laurahűtte, Sakrau en St. Annaberg zijn berucht geworden.

Het bestuur van deze kampen in een ingewikkelde en verwarde geschiedenis geweest. Legerinstanties, particuliere bedrijven en de SS hebben geprobeerd zichzelf te verrijken door gebruik te maken van het joodse arbeidspotentieel in Oost-Europa en van het – overigens zeer kleine – gedeelte van de uit West- en Zuid-Europa aangevoerde joden die als ‘arbeidsgeschikt’ geselecteerd mochten worden. Dwars door deze geschiedenis van exploitatie van goedkope en in jammerlijke omstandigheden levende werkkrachten loopt als een rode draad de vaste wil van Himmlers SS om gehoor te geven aan Hitlers opdracht de joden te verdelgen. Het gevolg daarvan was dat het aantal arbeidsplaatsen voor gedwongen joodse arbeid gestaag verminderde en dat de werkkrachten geconcentreerd werden in de Arbeitskommandos van de concentratiekampen die werkten voor de industrie. Deze opzet blijkt ondubbelzinnig uit een notitie van Himmler van 9 oktober 1942. Maar ook in de KL-Grossbetriebe waren de joodse arbeidskrachten niet veilig, want ‘jedoch auch dort sollen eines Tages, dem Wunsche des Fűhrers entsprechend, die Juden verschwinden’. Waar de dwangarbeiderskampen werden opgeheven, betekende dit meestal de executie van de gevangenen of hun deportatie naar een vernietigingskamp. De complete vernietiging van de gevangenen van zo’n kamp was overigens het laatste dat nog mogelijk was in uiterste willekeur bij de beschikking over leven en dood. Voor het zover kwam, waren voor de gevangenen gebrek aan voedsel, zeer langdurige en zware arbeid, erbarmelijke behuizing en barbaarse mishandeling dagelijks de kwalijke gezellen van hun leven. De geleidelijke opheffing van de Zwangsarbeitslager fűr Juden onderging begin 1944 een versnelling. Ontelbare zijn toen vermoord; de historicus heeft in de meeste gevallen niet kunnen achterhalen wanneer precies en hoe. De geschiedenis heeft de sporen uitgewist; ‘ein niemals zu schreibendes Ruhrmesblatt unserer Geschichte’.

De Vernichtungslager (‘Eindstations’) werden ingericht als efficiënt werkende liquidatiefabrieken. Er zijn acht van zulke eindhaltes geweest, waarvan Auschwitz de grootste bekendheid heeft gekregen. De vernietigingsoorden Jungfernhof in Letland en Maly Trostinec in Wit-Roethenië, die bestaan hebben van 1941 tot 1944, zijn in de stukken en in de literatuur amper terug te vinden, hoewel er tussen eind november 1941 en oktober 1942 duizenden joden uit Duitsland en Oostenrijk geëxecuteerd zijn of in vergassingsauto’s om het leven zijn gebracht. Van de overige vijf – Belzec, Chelmno, Majdanek, Sobibor en Treblinka – heeft Majdanek een functie gehad die met die van Auschwitz te vergelijken is. Sinds november 1941 heette dit kamp koncentrationslager Lublin-Majdanek en stond het, net als Auschwitz, onder toezicht van de Inspekteur der KL. De gevangenen die hierheen getransporteerd werden, waren niet alleen bestemd voor onmiddellijke vernietiging. Het kamp behoorde tot de KL-Grossbetriebe, waar de Osti GmbH, een onderneming van de SS, duizenden joodse (maar ook andere) gevangenen onder zulke erbarmelijke omstandigheden liet werken, dat deze ‘Muselmänner’ stierven als ratten. Zij die niet veroordeeld werden om langzaam te bezwijken aan deze slavenarbeid, werden hier, naamloos vergast of geëxecuteerd.

De eerste vergassingen in Majdanek vonden plaats in mei 1942; plaats van handeling was een houten barak van 10 x 6 x 3 meter en het gebruikte middel Zyklon-B. In mei 1943 werden gloednieuwe gaskamers in gebruik genomen, terwijl kort daarop het aantal crematoria werd uitgebreid. De slachtoffers van Majdanek kwamen uit Polen, de Sowjet-Unie, Tsjechoslowakije, Griekenland, Frankrijk en Duitsland. De gebeurtenissen in dit kamp vormen één lange reeks van misdaden met een totaal aantal slachtoffers van 360.000. Op 3 november 1943 vierden SS-commando’s er een ‘oogstfeest’ (een feest van de jacht, St. Hubertusdag): er werden toen op één dag bijna 18.000 joodse dwangarbeiders neergeschoten. In een drietal graven in de nabijheid van het kamp, elk duizend meter lang en twee meter diep, werden de naakte slachtoffers in groepen van tien neergeschoten, de mannen gescheiden van de vrouwen. Uit twee luidsprekerwagens ‘ertönte den ganzen Tag űberlaute Musik ….. zackige Märsche und Tanzmusik’. De volgende dag begon een speciaal commando joodse mannen met de berging en verbranding van de lijken.

Op 24 juli 1944 hebben de Russen de 6000 overgebleven gevangenen in Majdanek bevrijd. Voor het eerst kon de wereld zonder argwaan voor het boze gerucht of de propaganda kennisnemen van ‘de eerste gruwelen er nazi-kampen’ – voor de misdadigers elders in Hitlers rijk overigens een aansporing om de sporen van hun gruweldaden nog beter uit te wissen, ‘ein niemals zu schreibendes Ruhmesblatt unserer Geschichte’. In totaal ongeveer 1.800.000 joodse mannen, vrouwen en kinderen gingen naar Belzec (ten westen van Lublin), Chelmno (halverwege de verbinding van Warschau en Posen aan de Ner, zestig kilometer ten noorden van Lődz), Sobibor (aan de boeg in het district Lublin) en Treblinka (eveneens aan de Boeg, nabij Malkinia). Al deze kampen lagen aan een spoorlijn en de slachtoffers werden in duizenden wagonladingen aangevoerd en dadelijk na aankomst ‘verwerkt’. Goebbels heeft dit proces van evacueren of aussiedeln ‘een leuke, barbaarse bezigheid’ genoemd (men leze zijn dagboekaantekening van 27 maart 1942); die deportaties waren in zijn ogen een onderdeel van ‘de strijd op leven en dood tussen het Arische ras en de joodse pestbacil’.

Hoewel de kampen in functie op elkaar leken, zou van elk ervan een afzonderlijke geschiedenis te schrijven zijn. Belzec en Chelmno werden eind 1941 opgericht; het eerste transport Poolse joden in Chelmno kwam al op 8 december binnen en werd na aankomst dadelijk afgemaakt in rijdende gasauto’s. In Belzec arriveerden de eerste duizend slachtoffers half maart 1942. Sobibor werd in maart 1942 opgericht en Treblinka in juni van dat jaar. De eerste slachteroffers, eveneens uit Polen afkomstig, werden er in mei (Sobibor) en juli 1942 (Treblinka) binnengebracht.

Belzec heeft tot het einde van 1942 ‘goed gefunctioneerd’: 500.000 doden. Aanleiding tot de opheffing van dit kamp was de explosie van een munitiewagon, waarschijnlijk door sabotage, waardoor grote schade werd toegebracht aan installaties en barakken. De lijken, die hier steeds begraven waren, moesten na opheffing van het kamp opgegraven en verbrand worden, een werk dat tot eind mei 1943 duurde.

In Belzec waren gaskamers ingericht die in verbinding stonden met dieselmotoren, de uitlaatgassen van deze motoren moesten het dodelijk werk doen. Over deze gaskamers heeft de Duitse SS-officier Kurt Gerstein in februari 1943 bijzonderheden verteld aan ir. J.H. Ubbink, een verzetsman uit Doesburg, met wie Gerstein al lang voor de oorlog in contact was gekomen. Die bijzonderheden zijn toen opgetekend onder de titel ‘Tőtungsanstalten in Polen’. Gerstein wilde dat Ubbink ze zou laten publiceren in het illegale blad ‘Trouw’. Men wilde hier zijn verhalen echter niet geloven en in plaats dat het verslag werd gepubliceerd, werd het verborgen in een kippenhok, waar het vele jaren na de oorlog is teruggevonden.

De wereld had toen kort na de oorlog al kennis kunnen nemen van een rapport dat Gerstein, zelf blauwzuurexpert voor desinfectieaangelegenheden, begin mei 1945 tijdens zijn gevangenschap had samengesteld. Na een uiteenzetting over de motieven die hem bij de SS in dienst deden treden, vertelt hij over de omstandigheden die het hem mogelijk maakte in augustus 1942 in gezelschap van SS-Gruppenfűhrer Globocnik een bezoek te brengen aan de vernietingskampen in Belzec, Treblinka en Majdanek om daarmee zekerheid te krijgen over het lot van de gedeporteerde joden en de wereld te kunnen alarmeren. Het blauwzuur was nodig om de vergassing ‘reibungslos’ te doen verlopen en om de pruttelende dieselmotoren te vervangen die meermalen een belemmering vormden voor het snelle en efficiënte doden. In Belzec kon Gerstein dit zelf constateren. Het Endlősungsprogramm moest vlugger verlopen zo hadden Hitler en Himmler enige dagen tevoren tegen Globocnik gezegd bij een bezoek dat zij aan het kamp Lublin brachten. Gerstein heeft bij zijn bezoek alles gezien; de aankomst van het transport, het uit de wagons ranselen van de slachtoffers, de roof van het lijfgoed, de tocht van naakte mensen naar de gaskamer, het volproppen van die ruimten, het weigeren van de dieselmotor die vier volle gaskamers tegelijk bediende en het weer op gang komen ervan (‘eindelijk, na 32 minuten, zijn allen dood’), het leeghalen van de gaskamers (‘kinderlijkjes vliegen door de lucht’), het nazoeken van de lijken op sieraden die verstopt zouden kunnen zijn in de genitaliën, de anus of de mondholte, het uitbreken van gouden tanden, het begraven van de lijken…..

In het zelfde verslag spreekt Gerstein over het al genoemde bezoek van Hitler en Himmler aan Lublin en vermeldt hij de vraag van een ambtenaar aan Globocnik: ‘Mijnheer Globocnik, acht u het wel juist dat de lijken worden begraven en niet verbrand? Het is mogelijk dat de generatie die na ons komt, voor deze gelegenheid niet het juiste begrip kan opbrengen’.

‘Mijne heren’, antwoordde Globocnik, ‘wanneer er na ons een generatie zou komen die zo slap en zo verwekelijkt is dat ze onze grote taak niet begrijpt, dan is het hele nationaal-socialisme er inderdaad voor niets geweest. Ik ben van mening dat men bronzen gedenkplaten moet meebegraven, waarop voor het nageslacht is vastgelegd dat wij de moed hebben gehad dit grote en zo noodzakelijke werk te verrichten’.

‘Later is men’, zo vervolgt Gerstein in zijn verslag, ‘echter toch tot een ander inzicht gekomen. Men is de lijken toen met behulp van benzine en dieselolie gaan verbranden. Zoals het in Belzec was, zo was het in de andere kampen.

Chelmno: 300.000 doden tot april 1943: daarna is het kamp nog wel blijven bestaan (tot april 1945), maar gedurende die twee jaar heeft het weinig dienst gedaan. Chelmno was gelegen in een door een park omgeven slot dat door euthanasie-experts uit Hadamar was uitgezocht en dat bemand was met technisch-geschoold vergassingspersoneel. De Sonderwagen naar een prachtig Kiefernwald, vier kilometer verderop; tachtig tot honderd personen per rit.

Aan het einde van de tocht waren ze dood. In het voorjaar van 1942 kreeg deze ‘instelling’ de beschikking over crematoria voor lijkverbranding; de massagraven werden toe opgedolven.

Sobibor: ruim 30.000 Nederlandse joden, gedeporteerd tussen maart en augustus 1943. In totaal 250.000 mensen uit vrijwel alle bezette landen van Europa. Na een bezoek van Himmler in het voorjaar van 1943 werden de lijken opgegraven en verbrand. In november 1943 werd het kamp opgeheven, kort na de opstand van 10 oktober, die geleid werd door een Russisch officier. Van de weinige Nederlanders die uit dit oord terugkeerden, hebben er een paar aan die opstand deelgenomen.

Treblinka: ook hier een opstand op 2 augustus 1943. Himmler gelastte in het voorjaar van 1943 ook voor dit kamp de verbranding van de lijken. Over de joodse bergingscommando’s schrijft de Russische auteur W. Grossmann: ‘Der furchtbare Gestank und die Hitze der Ȍfen tőteten die ausgemergelten Leute, die brachen beim Heranzerren der Toten selbst tot zusammen und fielen auf die Ofenroste. Milliarden schwerfälliger, űberfressener Fliegen krochen auf der Erde herum surrten in der Luft’.

730.000 doden in een periode van 1 augustus 1942 tot 15 mei 1943. Het station van Treblinka was met loketten, wachtlokalen gecamoufleerd, maar de reizigers naar de dood werden met honden naar de gaskamers gedreven. Op 23 augustus 1943 werd het laatste transport binnengebracht. Er was in dit kamp een Lazarett, waar zieken, invaliden en kinderen voor wie de tocht naar de gaskamers te ver was, werden doodgeschoten. In Treblinka bevond zich ook SS-man Hittreider, specialist in het doden van kinderen. Volgens een ooggetuige: ‘Hij greep ze bij de voetjes en sloeg ze dood door ze met het hoofdje tegen een schutting te smakken’. Stangl was commandant van Treblinka. Van begin augustus tot midden december 1942 werd iedere dag een trein vol mensen aangevoerd, uit Polen, uit geheel bezet Europa, ook zigeuners.

Het is nog niet genoeg; er zijn nog enige kampen te noemen die bij de Endlősung een rol hebben gespeeld. Ze dienden echter als camouflage om joden en de buitenwereld te misleiden. Hun namen zijn Theresienstadt en Bergen-Belsen. Het toeval heeft gewild dat vooral voor de westerse wereld Bergen-Belsen symbool is geworden voor de uitroeiing van de joden. Het was een van de eerste kampen die werd bevrijd (begin april 1945 door de Engelsen) en ‘the horror of Bergen-Belsen’ werd voor de westerse wereld wat Majdanek en sinds januari 1945 Auschwitz al geruime tijd waren voor Rusland en Oost-Europa.

Het ‘getto’ Theresienstadt, een oud, ommuurd stadje in Bohemen stond disciplinair onder toezicht van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei in Praag, maar over het lot van zijn bewoners werd beschikt door Amt IV B.4 – Eichmann – in overleg met het Zentralamt fűr die Regelung der Judenfrage in Bőhmen und Mähren. Het was een verkapt Judendurchgangslager. Door groepen zogenaamde bevorzugter Juden naar het getto te deporteren probeerde men iedere interventie ten gunste van hun uit te schakelen. Theresienstadt werd voor deze functie bestemd op de Wannseeconferentie, die op 20 januari 1942 in Berlijn gehouden. Als doorgangsgetto was het toen al in gebruik voor de Boheemse en Moravische joden; van deze groep is 90% in Theresienstadt terecht gekomen.

Duitse en Oostenrijkse joden boven 65 jaar en zij die ouder waren dan 55 jaar maar gebrekkig mochten met hun echtgenoten en kinderen tot 14 jaar naar Theresienstadt worden overgebracht. Dit gold ook voor joden die in de Eerste Wereldoorlog zwaargewond waren geraakt, ook al hadden ze geen Verdienstkreuz gekregen, en voor de joodse partners van een niet meer bestand Duits-joods huwelijk. Zo waren er nog enige uitzonderingen, onder andere de Nederlandse Barneveld-joden en de joden uit de Hongaarse Sammellager, die sinds december 1944 niet meer naar de Vernichtungslager gedeporteerd konden worden. Het aantal mensen dat tot de herfst van 1944 naar Theresienstadt was gebracht, bedroeg 153.000, maar 57% ervan – dat wil zeggen ongeveer 87.000 personen – was van januari 1942 af al doorgestuurd naar de vernietigingskampen. In diezelfde periode waren in Theresienstadt ongeveer 35.000 gevangenen overleden. In de laatste veertien dagen voor de bevrijding van het getto door de Russische troepen op 7 mei 1945 werden in Theresienstadt ruim 14.000 gevangenen binnengebracht uit geëvacueerde concentratiekampen. Dat maakte de toestand ondraaglijker dan hij al was. De Russen troffen er tenslotte ruim 31.000 gevangenen aan. In Theresienstadt heeft naast de verplichte arbeid voor de gettohuishouding ook dwangarbeid bestaan, onder andere ten behoeve van de Glimmerspalter Mica; er werd ook geranseld en geëxecuteerd. Maar het allerergste voor elke gevangene was de nachtmerrie van een kans op transport. De nazi’s hebben de regisseur Kurt Gerron van Theresienstadt een propagandafilm laten maken onder de titel ‘Hitler schenkt den Juden eine Stadt’. Hij werd pas in augustus-september 1944 opgenomen en het getto werd ervoor herschapen in een soort Hollywood. Gerron werd na zijn arbeid schielijk op transport gesteld naar Auschwitz; het lot van velen.

Zo goed, was het in Hitlers stad. In februari en april 1945 heeft het RSHA 1200 Hongaarse joden naar Zwitserland en 413 Deense joden naar Zweden laten vertrekken – gebeurtenissen die men stellig niet zou hebben durven verwachten in dit getto, dat slechts doorzending naar een vernietigingskamp kende. Eerder had men dat mogen verwachten van Bergen-Belsen, een krijgsgevangenkamp, waar in april 1943 op last van Himmler een zogenaamd Aufenthalslager fűr Juden opgericht moest worden, een soort interneringskamp voor die joden met wie de Reichsfűhrer-SS te alle tijden handel met de geallieerden zou kunnen drijven, indien dat nodig mocht blijken. Zij die vanuit Nederland hierheen werden gebracht, behoorden tot de zeer kleine groepen die in het bezit waren van een Palestina-certificaat, van een dubbele nationaliteit of van de nationaliteit van een van de neutrale landen (voornamelijk in Zuid-Amerika) of die zeer belangrijke relatie overzee hadden. Voor andere bezette landen kan men zich, in vele varianten, uitzonderingen van soortgelijke aard voorstellen. Dit uiterst kleine aantal uitzonderingen werd echter door het bestaan van Bergen-Belsen niet geschrapt van de lijst van slachtoffers van het Endlősungsprogramm. Het kamp mocht niet de officiële status van Internierungslager hebben – dit om pottekijkerij van het Internationale Rode Kruis en de Schutzmächte te verhinderen: nog steeds immers bestond de Conventie van Genève en waren er regels voor het internationaal verkeer. Uit tactische overwegingen wilde het RSHA dat niet toestaan; de weg naar de gaskamers moest openblijven.

Bergen-Belsen was dan ook een concentratiekamp met alle verschrikkingen van dien. De gevangenen, die officieel als Lagerinsassen van het zogenaamde Sternlager werden aangeduid in plaats van als Häftlinge, raakten gewoonlijk al bij aankomst alle illusies kwijt die ze tot dat moment wellicht hadden gekoesterd over hun uitwisseling. Gedurende het gehele bestaan van het Ausstauschlager zijn slecht drie kleine transporten van een paar honderd mensen naar het buitenland gegaan.

Wat de slachtoffers van Bergen-Belsen betreft: van de bijna 4000 Nederlandse joden die in 1944 hierheen worden gedeporteerd is 70% of tijdens de evacuatie of bij de ontruiming van het kamp om het leven gekomen. Voor de joden uit andere landen ligt het percentage niet anders. Een van de oorzaken van de enorme sterfte onder de gevangenen was de verslechtering van de levensomstandigheden in de laatste maanden voor de ontruiming en de bevrijding door de toevloed van uit andere kampen geëvacueerde gevangenen. Hiervan getuigen nog steeds de foto’s van de ‘bevrijding’ van het kamp door de Amerikanen. Tenslotte moet nog gewezen worden op het bestaan van ongeveer veertig Sonderlager voor Hongaarse joden. Ze lagen langs de grens van Oostenrijk met Tsjechoslowakije en werden opgericht tussen juni en november 1944. De eerste golf gedeporteerden arriveerde in juni en juli in deze kampen; de tweede golf volgde in oktober. De laatste bestond uit 30.000 mannen die te voet naar de punten werden gevoerd waar tegen de oprukkende Russen verdedigingswerken werden aangelegd. Met de mannelijke gevangenen die in de zomer al bij Wenen en langs de Beneden-Donau waren ingezet, waren ook hun vrouwen en kinderen gearresteerd. Ze zijn, volgens een brief van Eichmann, met Vorzugtransporte doorgestuurd naar Auschwitz en ‘dort aufs Eis gelegt’. En dit mag dan het slot zijn van een schets uit het ‘niemals zu schreibendes Ruhmesblatt unserer Geschichte’. Zij die aan dit beulswerk hebben deelgenomen, duizenden mannen en ook vrouwen, hebben tóch de sporen van hun roem nagelaten….

Nederlanders en anderen in Waffen-SS en Einsatzgruppen

- Dr. N. in 't Veld, NRC-Handelsblad, 1976 -

Er zijn bij de gevallen Menten en L.J.L. (de laatste oorlogsmisdadiger die in Limburg is berecht) natuurlijk allerlei kanttekeningen te maken in ponerende of vragende vorm waarbij de meest voor de hand liggende is, dat deze twee een topje van een ijsberg vormen: de ijsberg van nog niet berechte of niet afdoende berechte, Nederlandse oorlogsmisdadigers. Of moet men zeggen twee topjes? Want er zijn verschillen tussen beiden: bij de Limburgse verdachte ontbreken de opvallende en vaak sensationele karakteristieken van de Goois-Ierse Landlord: diens rijkdom, brutaliteit, connecties, opzienbarende vlucht en arrestatie.

Einsaztgruppen

Er is een ander verschil, dat direct met de bedreven wandaden te maken heeft: hoewel beiden het uniform van de SS droegen, was L – evenals ongeveer 22.000 andere Nederlanders naar mij schatting – militair, op vrijwillige basis, van de Waffen-SS.

Menten echter is aangesloten geweest bij de Einsatzgruppen der Sicherheitspolizei und des SD, die sinds het begin van de veldtocht tegen de Sowjetunie werden ingezet met de bedoeling joden, partizanen, zigeuners communistische functionarissen, lijders aan besmettelijke ziekten, en nog andere categorieën, vaak ook gewone krijgsgevangenen, ‘Restlos’ om te brengen.

Die Einsatzgruppen onderverdeeld in Einsatzcommandos, waren numeriek eigenlijk zeer zwak: in totaal ongeveer 3000 man. Dat belette hun niet, om binnen twee jaar minstens 1 miljoen mensen om te brengen; dat aantal althans achtte later de rechter te Neurenberg bewezen. Het juiste aantal ligt vermoedelijk nog een stuk hoger.

Dit resultaat behaalden deze gemilitariseerde eenheden van de Duitse politieke politie weliswaar met behulp van andere vaak inheemse (bijv. Litause of Oekraïense) korpsen, maar de Einsatzkommandos waren ontegenzeggelijk de harde kern, de motor, van deze massaslachtingen. Voor zover mij tot dusver bekend, bestonden deze speciale eenheden uitsluitend uit Duitsers, plausibel genoeg. Of Menten slechts tijdelijk als tolk of anderszins aan zo’n Einsatzkommando was toegevoegd, of dat hij een volwaardig lid was van een dergelijke colonne, zal op zijn proces moeten blijken. Vooralsnog lijkt het laatste bepaald niet uitgesloten, en dat zou dan, als ik mij in de premisse niet vergis, in de geschiedenis van de Nederlandse collaboratie, en ook in de historie van het Duitse machtsapparaat voor het bedrijven van massamoord, een uniek feit zijn.

Geregelde troepen

Anders ligt het bij de Nederlanders in de Waffen-SS, een helaas verre van uniek verschijnsel. Evenals de Sicherheitspolizei und SD vormde deze organisatie een onderdeel van het gehele SS-complex, maar zij bestond uit geregelde troepen; de divisies van de Waffen-SS waren operationeel ondergeschikt aan bevelhebbers van het Duitse leger.

Was de Waffen-SS daarmee een soort vierde deel van de Wehrmacht, naast leger, marine en Luftwaffe, zoals de apologeten van de Waffen-SS al jarenlang onvermoeibaar propageren? "Soldaten wie andere auch"' zoals de SS-generaal Hausser één van zijn na-oorlogse geschriften noemde?

Stellig niet. De Waffen-SS was oorspronkelijk opgericht als een speciale strijdkracht ter beschikking van Hitler zelf, bedoeld om binnenlandse onrust in de kiem te smoren, en als het nodig mocht zijn, de voor het nazi-dom toch nog wat onbetrouwbare Wehrmacht in bedwang te houden.

Door een reeks van omstandigheden raakte de Waffen-SS steeds meer in het kielzog van diezelfde Wehrmacht. Zij ging steeds meer op een normale strijdmacht lijken; in de latere oorlogsjaren werden trouwens tienduizenden Duitse jongemannen, gedwongen hun dienstplicht in de Waffen-SS te vervullen.

Maar toch, een volkomen assimilatie aan het gewone leger werd nooit bereikt, en trouwens door de leiding van de SS allerminst nagestreefd. Operationeel mochten de frontdivisies van de Waffen-SS dan wel onder de legerbevelhebbers staan, in alle andere opzichten, en achter het front, bleven deze troepen de speciale strijdmacht van Reichsführer-SS Heinrich Himmler die ze gebruikte voor strijd tegen partizipanen, onderdrukking van opstanden e.d.

Het neerslaan van de februari-staking van 1941 en de april-mei-stakingen van 1943 in Nederland was grotendeels het werk van eenheden van Waffen-SS en ordnungspolizei, de ‘gewone’ maar eveneens sterk gemilitariseerde politie.

SS-zuilen

Dat niet alleen: de Waffen-SS viel wel te onderscheiden van de andere SS-zuilen, vooral Sicherheitspolizei und SD en het apparaat der concentratiekampen, maar zeker niet te scheiden. Structureel, functioneel vaak ook individueel waren de zuilen met elkaar verbonden.

Zo was de SS-Totenkopf-division voortgekomen uit de vooroorlogse bewakingseenheden van de concentratiekampen; omgekeerd werden tijdens de oorlog weer lichtgewonden of voor frontdienst anderszins ongeschikte militairen van de Waffen-SS bij de interne of externe bewaking der concentratiekampen gevoegd, die trouwens in 1941 formeel bij de Waffen-SS werden ingelijfd (zonder de gevangenen uiteraard).

Van het personeel van de hierboven genoemde Einsatzgruppen der Sicherheitspolizei und des SD was ongeveer 35 procent uit de Waffen-SS afkomstig. Van Himmler is dit een bewuste politiek geweest. Hij trachtte te bereiken, door de banden met de andere onderdelen van het SS-complex zo strak mogelijk aan te halen, en door de Waffen-SS zo veel mogelijk in het onderdrukkings- en liquideringswerk, het vuile werk kortom, te blijven betrekken, dat deze organisatie in alle opzichten de SS-karakteristieken zou behouden. Dat is hem slecht gelukt.

De Waffen-SS groeide te snel, en was te zeer in puur militair werk betrokken, om der ‘verwatering’ werkelijk tegen te kunnen houden. Maar de Amerikaanse historicus George H. Stein zegt over de Waffen-SS als geheel; het speciale SS-karakter, de speciale SS-mentaliteit raakte zij nimmer volledig kwijt. En dat wordt alleen maar bevestigd door wat wij weten van de Nederlandse vrijwilligers in die organisatie.

Een minderheid van de vrijwilligers werd door politieke motieven gedreven, en kwam dan veelal uit de NSB voort, ruwweg genomen een dertig procent. De meerderheid bestond uit wat men a-politieke gelukzoekers mag noemen, een opmerkelijk groot deel had een strafblad, en velen waren voor de justitie op de vlucht, of hadden zich juist aan berechting onttrokken door dienstneming in de Waffen-SS. Deze categorie had over het algemeen, geen notie van de SS-denkbeelden gehad. Die deden zij juist op, hoe gebrekkig, fragmentarisch en vervormd dan ook, in de Waffen-SS.

Twee procent

Het zou intussen bepaald onjuist zijn al deze lieden het etiket ‘oorlogsmisdadiger’ op te plakken. Verre van dat zelfs. Er zijn redelijke gronden om aan te nemen, dat de meerderheid zich niet wezenlijk anders heeft gedragen dan de gemiddelde militair in oorlogstijd – niet slechter, vermoedelijk ook niet beter. Simon Wiesenthal gaf in een gesprek met mij als zijn mening te kennen, dat het aantal lieden onder hen, die ernstige oorlogsmisdrijven zullen hebben gepleegd, op althans twee procent van het geheel mag worden genoemd geschat.

Dat zou betekenen, dat onder de 22.000 Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS er in ieder geval enige honderden zijn geweest, die zich aan zware oorlogsmisdrijven hebben schuldig gemaakt. Het komt mij alleszins plausibel voor.

Wanneer de overgrote meerderheid der Nederlandse vrijwilligers zich aan niets anders dan landverraad heeft schuldig gemaakt; is dan het geval L., die zijn SS-carrière in het concentratiekamp bij Bobruisk begon en pas later naar het front werd gestuurd, niet a-typisch voor de Nederlanders in de Waffen-SS. Naar mijn mening slechts ten dele.

Ontworteld

Want alles bijeengenomen waren daar de grote aantallen vrijwilligers, veelal maatschappelijk ontworteld, normloos en vaak belast met een crimineel verleden. Zij verkeerden in de sfeer van de Waffen-SS, waar het fanatisme en de meedogenloosheid van de oorspronkelijke SS enerzijds stellig waren afgezwakt, maar anderzijds door de verruwing van de oorlog weer waren toegenomen.

De leden van de Waffen-SS waren structureel en individueel verbonden met de vernietigings- en onderdrukkingsmachinerie van de SS elders. Dat alles bij elkaar is de historische achtergrond, de explosieve grondstof, geweest van waaruit de wandaden van zeker honderden Nederlanders verklaard moeten worden.

GA TERUG NAAR VORIGE PAGINA